Die vraag uit een preek van Spurgeon (over zondebesef) is altijd bij me blijven hangen. Hij is relevant op veel meer gebieden. In 1996 vroeg Peter Hays ons tijdens een Tyndale cursus die voor mij de eerste doordachte kennismaking met het postmodernisme vormde, naar buiten te kijken en te noemen wat we zagen. Tien minuten lang stapelden we de ene observatie op de andere, tot hij opmerkte: "Waarom heeft niemand van jullie het raam genoemd waardoor je naar buiten keek?" Weken nadien heb ik geworsteld met de taaiheid van een paradigma, een wereldbeeld, dat je zo eigen is dat er geen andere beschouwingswijze mogelijk lijkt. Die exercitie herhaalt zich ook steeds als mijn westerse wereldbeeld botst op een Chinees paradigma. Dan lijkt het soms alsof de werkelijkheid een steentje is dat je tussen je vingertoppen heen en weer draait, zodat het steeds andere lijnen, kleuren en schaduwen vertoont. Hé, dit is ook mooi zo!
Niet altijd zijn zulke wereldbeelden en perspectieven complementair. Er zijn er ook die elkaar uitsluiten. Soms dank je een paradigma af, omdat het langzamerhand teveel niet meer verklaren kan. Soms wijs je een perspectief af omdat je je realiseert dat het te reductionistisch is, teveel belangrijke facetten als onbelangrijk wegzet, de werkelijkheid vertekent of geen ruimte laat voor hoop. Mijn wereldbeeld, het grote verhaal waarin ik woon, dat mijn leven zin en mijn daden richting geeft, is dat van Gods doorbrekende koninkrijk. Het evangelie van het koninkrijk vertelt me dat God deze wereld goed geschapen heeft en dat Hij haar eenmaal (en ik hoop en bid dat dat niet lang meer op zich zal laten wachten) zal herscheppen en ontdoen van alle littekens die onze zonden ons en haar hebben toegebracht. Dat kan en zal Hij doen door de verzoening die Jezus op het kruis gebracht heeft. Het Lam heeft de boekrol uit de hand van Hem die op troon zit aangenomen en is bezig de zegels te verbreken. Nog even, en dan komt ze: die nieuwe wereld waar geen dood en rouw en pijn meer zijn zal. Daar kan ik naar hunkeren als ik, zoals nu, net uit het ziekenhuis kom en gehoord heb dat er toch nog kanker zit in het lichaam van mijn zoon. Maar ook als ik getuige ben van de kanker in onze wereldsamenleving. Die komt uit het hart van mensen en daar hebben de wereldbeelden van onze tijd geen antwoord op. De wereld is niet maakbaar, hoeveel goeds menselijk vernuft ook brengt. Het hart moet vernieuwd worden, wil er hoop zijn.
Mijn hart is vernieuwd en wordt dat elke dag meer door de ontmoeting met Jezus, mijn Verlosser. Jazeker. Ik aarzelde even of ik dat woord wel moest gebruiken. Maar het is teveel werkelijkheid geworden om het achterwege te laten. Verlosser, van schuld, schaamte, angst, de macht van het kwaad die zo vaak sist: Join the dark side, Luke. En straks Verlosser van de duivel en de dood en alle kwaad in hemel en op aarde.
Verlosser ook van de pressie om mezelf als christen en als voorganger te bewijzen. Ik hoef niet meer te bewijzen hoe onmisbaar ik ben. Ik moet doen wat een slinkende kleine minderheid doet: stil zijn in Gods aanwezigheid, zijn Woord overpeinzen, herkauwen; bidden, aanbidden, voorbidden. Mezelf geven in een kleine gemeenschap van mensen die hongerig zijn naar God - om die honger te voeden met kleine beetjes die nog meer honger en hunkering opwekken. Mezelf voeden door lezen, studie en overpeinzing om werkelijk wat te vertellen te hebben of juist om werkelijk te kunnen luisteren. Genieten van de kleinste gemeenschap, mijn gezin, en van schoonheid.
Ik wil geen vis zijn die niet voelt dat hij nat is. Die zich laat meeslepen door de golfstroom van dominante paradigma's, verwachtingen en drukte. Voor God is niet zo belangrijk wat ik doe, maar wie ik ben. Dat maakt verschil in de levens die het mijne raken.