dinsdag 10 juli 2012

Door de wind gaan

In de vier weken sinds het overlijden van Tobias is er stilaan een verandering gekomen in het verdriet. Het flakkert minder fel en hoog op maar is als een voortdurende ondertoon aanwezig. Ik ga ermee naar bed en word er mee wakker. Op allerlei momenten overvalt het me. Als ik in de auto een CD opzet (o ja, die draaiden we de laatste keer dat we samen door Frankrijk terug reden naar huis), als we boodschappen doen in Zierikzee (o ja, daar ging hij altijd even kijken), als ik 's avonds zijn warme vliesjack aan doe, als we iets van hem weggeven aan een vriend. Het is, zoals vaak verwoord, steeds aanwezig als een zware deken, als een moeheid en lusteloosheid.

Willemien en ik lezen deze weken allebei over rouw, verdriet, de opstanding, de hemel. We zoeken herkenning, hoop, antwoorden. Sommige teksten leggen we al snel weg. Woorden als "rouwverwerking" vallen verkeerd, roepen verzet op. Rouw verwerk je niet, daar ben je nooit mee klaar. Die gedachte voelt als verraad. Alsof we ooit het verdriet over Tobias zouden kunnen wegzetten op zolder. Daarvoor was hij ons te lief en te kostbaar. Het zal door de jaren heen anders worden, maar nooit verdwijnen. Ik herken nu wel veel van het doolhof waar professor ter Horst over schreef vanuit het verdriet om het overlijden van zijn kind en later zijn vrouw. Je dwaalt en komt regelmatig terug op een plek waar je eerder geweest ben, bij dezelfde herinnering, emotie, gedachte, pijn.

Maar over de weken is mijn koers geleidelijk verlegd. In de eerste weken overheerste de klacht, de opstand, het protest, het niet-begrijpen, schreeuwen om troost. Dat is er allemaal nog steeds, maar ik besef dat ik nooit begrijpen zal waarom Tobias zó moest sterven en dat ik antwoorden op die andere vragen alleen maar vinden zal in God zelf. De pelgrimspsalmen brengen een mate van rust die dieper gaat dan 'berusting' (dat heeft me een te moedeloze grondtoon), maar de klaagliederen van Jeremia treffen een gevoelige snaar. Met Psalm 123 kijk ik op naar God om troost. Maar de psalmdichter vergelijkt zichzelf met een dienaar die voortdurend geconcentreerd is op zijn meester, om zijn geringste wenk te gehoorzamen. Ik verwacht troost, maar realiseer me dat God niet in mijn dienst staat - ik sta in de zijne. Jeremia's klacht over de verwoesting van Jeruzalem en de talloze doden heeft wel een heel andere achtergrond, maar resoneert in mijn hart. Zijn rouw is zo anders maar toch zo herkenbaar. En hij neemt me mee als hij in zijn derde hoofdstuk zijn verdriet een hoopvolle wending geeft: na de ellende zal God zeker troost brengen. "Ik druk mijn mond in het stof, misschien is er hoop". Dat is een houding van overgave, onderwerping. Geen opstand, zelfs geen protest meer, maar wachten op wat God gaat doen. Hij heeft beloofd dat Hij alles ten goede zal doen meewerken voor degenen die Hem liefhebben. Dat neemt de pijn niet weg en maakt het gemis niet kleiner, maar mengt hoop door alle emoties. Het verandert "waarom?" in "waartoe?"

Rouwen is zwaar werk, dat schreef ik al eerder. Na de eerste stappen in het "gewone leven", een ontmoeting met een vriendengroep, voelden we ons bijna uitgeput. Ook bewust troost en hoop zoeken bij God  (die geweldige belofte waar ik naar hunker) vraagt soms grote inspanning. Hebreeën 6:19 geeft daar zo'n mooi beeld van. "Wij hebben de hoop als een anker voor onze ziel, dat veilig en vast is, en dat reikt tot binnen het voorhangsel, waarheen Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan". Op het schilderij van Mesdag zie je Scheveningse vissersschuiten de zee op gaan. Dat ging op een heel aparte manier die je kunt herkennen als je heel goed kijkt. De bomschuiten lagen bij eb op het strand en hun zware anker lag een eind terug in zee. Bij vloed kwamen de schuiten vlot. Dan gingen de knechten aan de windas staan en wonden met inspanning van al hun krachten (kijk maar eens goed naar het achterschip waar ze kromgebogen rond dat rad staan) het ankertouw op, totdat de schuit strak aan de wind van het strand kon weg zeilen. In Handelingen 27:30 lijkt het omgekeerde te gebeuren. Paulus' schip kan tegen de storm in niet bij de veilige haven komen en daarom willen de matrozen ankers uitzetten en het schip daaraan de beschutting binnen 'keggen'.
Ons schip ligt nu ook in een storm en hoge zee, maar ons anker ligt al in de veilige haven. Aan dat anker kan ik mijn ziel met al zijn pijn biddend, denkend, strijdend binnen trekken in de vrede met God. Jezus is opgestaan en zit in de heerlijkheid van de Vader op zijn troon. Hij nodigt mij uit om met alle pijn binnen te komen en daar barmhartigheid, genade en hulp te ontvangen.
Het anker reikt tot achter het voorhangsel. Dat heeft iets mysterieus. Veel van wat ons overkomt begrijpen we niet. God zelf lijkt in deze omstandigheden soms zo onbereikbaar, zo onbegrijpelijk, verborgen achter dikke, donkere wolken. Deus absconditus. Maar Hij is er wel en Hij nodigt me uit om de stilte te vinden en na de worsteling te rusten in zijn armen.

maandag 2 juli 2012

Psalm 121


Langs de pelgrimsroute van Jericho naar Jeruzalem (januari 2012)

A Pilgrim Song (The Message)

1-2 I look up to the mountains; does my strength come from mountains? No, my strength comes from God, who made heaven, and earth, and mountains.
3-4 He won't let you stumble, your Guardian God won't fall asleep. Not on your life! Israel's Guardian will never doze or sleep. 
5-6 God's your Guardian, right at your side to protect you— Shielding you from sunstroke, sheltering you from moonstroke. 
7-8 God guards you from every evil, he guards your very life. He guards you when you leave and when you return, he guards you now, he guards you always.
We zijn pelgrims en dit deel van onze reis voert door de woestijn. Peinzen over de pelgrimspsalmen geeft nieuwe kracht. Shir hamma'alot, Frodo's elfenbrood. 

zondag 1 juli 2012

Leven om de leegte heen

Drie weken is het nu sinds Tobias stierf. Rouwen is zwaar werk. We leven samen om de leegte heen. Een grote lege plek, omdat Tobias zoveel aandacht en zorg vroeg, maar ook zoveel vrolijkheid bracht. Rare grimassen en gekke stemmetjes, perfecte imitaties en malle woord-spelingen. Groepsknuffels, "bear hugs". My preciousss.
De lege bank waar hij na de behandelingen van de laatste twee jaar steeds op lag, de lege stoel waarin je hem kon uittekenen met zijn tablet of smartphone, de eetkamer-tafel waaraan hij de laatste weken nog wetenschapsfilosofie studeerde. Want straks is alles voorbij en kan hij eindelijk weer normaal verder met zijn studie ... Er zijn mooie herinneringen die we koesteren, maar ze wegen niet op tegen de leegte.
Alles herinnert aan hem. Zelfs twee kwetterende koolmeesjes vanmorgen, een ouder met jong, maakten me jaloers: jij wel, ik niet meer. De plotselinge steek als op zijn facebookpagina de melding binnenkomt: "Je hebt zoveel gemist sinds je laatste activiteit". Of: "X wil vrienden met je worden". Wat is dat voor een vriendschaps-verzoek, drie weken na zijn sterven? Maar ook de ontroerende posthume post van een oud-klasgenoot: "Rust in vrede, vriend". Dat was toen ook een beetje een buitenbeentje, maar hij is nu toegelaten tot de pilotenopleiding en kan zijn droom gaan waarmaken. Het is hem van harte gegund. Maar toch weer even: waarom kon, mocht dat met Tobias niet?

Het klopt niet. Het blijft niet kloppen en zal nooit kloppen. Met de dood en zeker met deze dood zal ik nooit vrede hebben. De dood hoort niet thuis in Gods goede schepping. Ik kan de dood alleen als tijdelijke bittere realiteit aanvaarden. Er komt een dag dat de dood zal sterven. Wacht maar, monster! 
Soms flakkert de opstand weer even op, een bittere vraag naar de hemel: waarom moest dit nou zo? Waarom kon hij niet wakker worden uit die narcose, herstellen en verder leven? Waarom konden de artsen maar niet vinden wat hem scheelde? Waarom moest hij wegglijden van onder de handen die we biddend en smekend op zijn hoofd legden? Waarom kon God niet ingrijpen en voorkomen dat dit jonge leven bruut werd afgebroken?  Soms komt me het beeld weer voor ogen van de afgebroken betonnen zuilen  op het kindermonument in Yad Vashem, symbool van zoveel afgebroken kinderlevens. Ook dat van Tobias is afgebroken, nog voordat hij op die palen een eigen levenshuis kon bouwen.

Ik kan niet geloven dat God hem wegnam. Alsof Hij vond dat 21 jaar en 6 weken voor dit mensenkind genoeg waren. Ik geloof dat God almachtig is en soeverein. Maar ook dat Hij een Vader is en liefde. Nee, het was niet God die hem wegnam.  Ik krijg het niet goed passend.   Nee, ik kan niet geloven dat God dat deed. Ik geloof dat Hij mee lijdt met ons stervelingen, maar niet machteloos meehuilend zoals Harold Kushner ooit schreef. Hij huilt mee, maar machteloos is Hij niet. De duivel is niet meer dan de kettinghond van God. Maar waarom is die ketting zo lang dat de hond ons grijpen kan? Waarom laat God het toe? En waarom al zo lang? Waar blijft de dag van zijn komst? Wanneer wordt dan eindelijk de duivel met die ketting gebonden en samen met de dood in de vuurzee geworpen? Ik kan geen vrede hebben met de dood, met deze dood. Ziekte en dood horen niet thuis in Gods goede schepping. Ik kan alleen de tijdelijke bittere realiteit van de dood aanvaarden. Straks zal de dood sterven, als de overwinning van de Opgestane tenslotte doorbreekt. Wacht maar, monster, jouw tijd komt!

Die dag zal zeker komen. Dan zullen de doden die in Christus gestorven zijn opstaan, ook Tobias. Dan zullen we elkaar weerzien. Hoe het precies zal zijn, weet ik niet. Er is heel veel dat ik niet weet. Maar ik reken op Gods liefde. Dat is mijn hoop, maar die wist het gemis niet uit.
Ik wil niet alleen treuren en me verslagen herinneren wat geweest is. Dat doe ik en ik zal niet vergeten, want Tobias was een kostbaar mens. De rouw over zijn verlies zal nooit verwerkt zijn. De wond zal altijd blijven, ook al zal hij minder rauw zijn. Maar ik probeer mezelf te richten op wie God is, mezelf opnieuw in Hem te wortelen en te verankeren - zoals ik lang geleden in de kas de tomatenplanten in de leidraden vlocht om ze te richten op het licht. Zoals ik in het zware jaar van Tobias' geboorte mijn nagels zette in de zekerheid van de woorden "de Vader der barmhartigheden, de God van alle vertroosting" (2 Kor 1:3). Vanwege die troost kreeg Tobias toen zijn naam. Daar wil ik mij opnieuw aan vast klampen. God is goed, Hij is mijn Rots.