In de vier weken sinds het overlijden van Tobias is er stilaan een verandering gekomen in het verdriet. Het flakkert minder fel en hoog op maar is als een voortdurende ondertoon aanwezig. Ik ga ermee naar bed en word er mee wakker. Op allerlei momenten overvalt het me. Als ik in de auto een CD opzet (o ja, die draaiden we de laatste keer dat we samen door Frankrijk terug reden naar huis), als we boodschappen doen in Zierikzee (o ja, daar ging hij altijd even kijken), als ik 's avonds zijn warme vliesjack aan doe, als we iets van hem weggeven aan een vriend. Het is, zoals vaak verwoord, steeds aanwezig als een zware deken, als een moeheid en lusteloosheid.
Willemien en ik lezen deze weken allebei over rouw, verdriet, de opstanding, de hemel. We zoeken herkenning, hoop, antwoorden. Sommige teksten leggen we al snel weg. Woorden als "rouwverwerking" vallen verkeerd, roepen verzet op. Rouw verwerk je niet, daar ben je nooit mee klaar. Die gedachte voelt als verraad. Alsof we ooit het verdriet over Tobias zouden kunnen wegzetten op zolder. Daarvoor was hij ons te lief en te kostbaar. Het zal door de jaren heen anders worden, maar nooit verdwijnen. Ik herken nu wel veel van het doolhof waar professor ter Horst over schreef vanuit het verdriet om het overlijden van zijn kind en later zijn vrouw. Je dwaalt en komt regelmatig terug op een plek waar je eerder geweest ben, bij dezelfde herinnering, emotie, gedachte, pijn.
Maar over de weken is mijn koers geleidelijk verlegd. In de eerste weken overheerste de klacht, de opstand, het protest, het niet-begrijpen, schreeuwen om troost. Dat is er allemaal nog steeds, maar ik besef dat ik nooit begrijpen zal waarom Tobias zó moest sterven en dat ik antwoorden op die andere vragen alleen maar vinden zal in God zelf. De pelgrimspsalmen brengen een mate van rust die dieper gaat dan 'berusting' (dat heeft me een te moedeloze grondtoon), maar de klaagliederen van Jeremia treffen een gevoelige snaar. Met Psalm 123 kijk ik op naar God om troost. Maar de psalmdichter vergelijkt zichzelf met een dienaar die voortdurend geconcentreerd is op zijn meester, om zijn geringste wenk te gehoorzamen. Ik verwacht troost, maar realiseer me dat God niet in mijn dienst staat - ik sta in de zijne. Jeremia's klacht over de verwoesting van Jeruzalem en de talloze doden heeft wel een heel andere achtergrond, maar resoneert in mijn hart. Zijn rouw is zo anders maar toch zo herkenbaar. En hij neemt me mee als hij in zijn derde hoofdstuk zijn verdriet een hoopvolle wending geeft: na de ellende zal God zeker troost brengen. "Ik druk mijn mond in het stof, misschien is er hoop". Dat is een houding van overgave, onderwerping. Geen opstand, zelfs geen protest meer, maar wachten op wat God gaat doen. Hij heeft beloofd dat Hij alles ten goede zal doen meewerken voor degenen die Hem liefhebben. Dat neemt de pijn niet weg en maakt het gemis niet kleiner, maar mengt hoop door alle emoties. Het verandert "waarom?" in "waartoe?"
Rouwen is zwaar werk, dat schreef ik al eerder. Na de eerste stappen in het "gewone leven", een ontmoeting met een vriendengroep, voelden we ons bijna uitgeput. Ook bewust troost en hoop zoeken bij God (die geweldige belofte waar ik naar hunker) vraagt soms grote inspanning. Hebreeën 6:19 geeft daar zo'n mooi beeld van. "Wij hebben de hoop als een anker voor onze ziel, dat veilig en vast is, en dat reikt tot binnen het voorhangsel, waarheen Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan". Op het schilderij van Mesdag zie je Scheveningse vissersschuiten de zee op gaan. Dat ging op een heel aparte manier die je kunt herkennen als je heel goed kijkt. De bomschuiten lagen bij eb op het strand en hun zware anker lag een eind terug in zee. Bij vloed kwamen de schuiten vlot. Dan gingen de knechten aan de windas staan en wonden met inspanning van al hun krachten (kijk maar eens goed naar het achterschip waar ze kromgebogen rond dat rad staan) het ankertouw op, totdat de schuit strak aan de wind van het strand kon weg zeilen. In Handelingen 27:30 lijkt het omgekeerde te gebeuren. Paulus' schip kan tegen de storm in niet bij de veilige haven komen en daarom willen de matrozen ankers uitzetten en het schip daaraan de beschutting binnen 'keggen'.
Ons schip ligt nu ook in een storm en hoge zee, maar ons anker ligt al in de veilige haven. Aan dat anker kan ik mijn ziel met al zijn pijn biddend, denkend, strijdend binnen trekken in de vrede met God. Jezus is opgestaan en zit in de heerlijkheid van de Vader op zijn troon. Hij nodigt mij uit om met alle pijn binnen te komen en daar barmhartigheid, genade en hulp te ontvangen.
Het anker reikt tot achter het voorhangsel. Dat heeft iets mysterieus. Veel van wat ons overkomt begrijpen we niet. God zelf lijkt in deze omstandigheden soms zo onbereikbaar, zo onbegrijpelijk, verborgen achter dikke, donkere wolken. Deus absconditus. Maar Hij is er wel en Hij nodigt me uit om de stilte te vinden en na de worsteling te rusten in zijn armen.
Rouwen is zwaar werk schreef je en ik kan het allen maar be-amen. De strijd, de worsteling zijn zo herkenbaar en daarom wens ik je ook zo Gods rust en vertroosting toe. Hartelijke groet Marga
BeantwoordenVerwijderenmooi verwoord, veel sterkte in dit alles!
BeantwoordenVerwijderenBeste Hans, I
BeantwoordenVerwijderenDit bericht las ik bij 'toeval' tijdens het googlen op "de pelgrimspsalmen", waar ik iets bijzonders mee heb.
Ben er stil van na het lezen. Na het overlijden van mijn lieve vrouw, en soulmate, nu twee jaar geleden, put ik veel troost uit het onderstaande citaat. Ook al zijn de relatie en de omstandigheden niet vergelijkbaar; ook jou hoop ik er mee te kunnen bemoedigen.
"Als iemand van je houdt en hij (zij) ontvalt je
kan niets de leegte van zijn (haar) afwezigheid vullen;
je moet dat niet proberen.
Je moet eenvoudig aanvaarden en volharden,
dat klinkt erg hard
maar het is een grote troost,
want zolang de leegte /werkelijk leeg blijft,
blijf je daardoor met elkaar verbonden
Uit: “Verzet en Overgave”, Dietrich Bonhoeffer)
Zijn zegen en vrede toegewenst,
"Despair is a choice"